"des structueres brisées"

"un mélange de chair et d'architecture"

"étrange, mécanique et sophistiqué"



HET MES ERIN door A. Moerbeek

Nathalie ontwerpt haar leven zelf. En naar dat ontwerp leeft ze. Toen ik Nathalie leerde kende en haar interviewde voor de VPROradio, trok ze met een vrachtwagen door Europa. Van de box had ze haar atelier gemaakt. Het was een DAF uit 1978. Die had ze zodanig bewerkt dat ze hem FAD kon noemen. De box was in feite een kleine ruimte. Maar Nathalie wist het zo te schikken dat ik mij in een groot atelier waande. Het viel me op hoe rustig en netjes alles daarbinnen was. In het radiointerview noemde ik Nathalie ‘klinisch’. Al haar schilderijen waren gefixeerd op het bloederig mes en de wond, maar niet op de agressieve manier van de afrekening of de zelfverdediging van de beul of van zijn slachtoffer, maar op de professionele manier van de chirurg die van zijn vak houdt, de lyrische kankerspecialist die in het kankergezwel zou willen wonen zoals de dichter (Slauerhoff) in zijn gedicht. De kleuren van haar schilderijtjes – klein formaat, bij voorkeur liggend – zijn koel en toch ook gezet in de gulden gloed van de stralendste winterdag: het sprookje voorbij, zo is de wereld, voor eeuwig is zij zoals zij is en altijd was. De betovering voert ons naar een mediterraan strand. Dat het een strand is, staat niet vast, het kan ook een circuspiste zijn. Het is in elk geval een panoramische ruimte waarvan de horizon een    kromme is, een boog dus, zodat we ineens zien dat de aarde een bol is. Vanaf duizelingwekkende afstand wordt ons het overzicht gegund op een zelfmutilatie van ledematen in balletvorm, prachtig elegant, lieflijk van bloederigheid - er komt geen bloed aan te pas, om zo te zeggen. Alles blijft idee. Nathalie maakt geen houtsneden maar ze schildert alsof ze de voorstelling uitkerft, wegsnijdt uit de chaos van restvormen, uit de overblijfselen die er nooit toe deden. Zij is een beeldhouwer die het beeld samenstelt uit de houtkrullen van het beeld dat ze wegsneed, de ware toedracht van het beeld plakt ze terug, dan is het er ineens. Ik kreeg van haar zo’n schilderij. De voorstelling toont een soort circuspiste. Deze is witbesneeuwd, vanuit de ingang werd een gladde, donkerblauwe ijsbaan uit de sneeuw geschraapt. De circusartiest is een schaatser zonder schaatsen. Hij zit blootvoets vastgevroren in het ijs. Hij bestaat enkel uit één bloot been (afgehakt) en één blote arm (eveneens afgehakt). Het bebloede mes is gericht op nog verdere mutilatie. Uit sneeuw, links en rechts van de ijsbaan, doemen meer dan levensgrote koppen op, kaalhoofdig zijn ze des te meer kop - koppie koppie! De koppen zijn ontstaan uit een stripverhaal over iemand die met messen in de weer is. Het moet een bonte vertelling van bijkomstigheden zijn geweest want de anatomie van de koppen ontstond doordat de bijzaken weggeschilderd werden, waaruit vanzelf de ogen, de neus, de mond en oren ontstonden, bij wijze van kaders voor de bonte raamvertelling. Een raamvertelling is een verhaal dat bestaat uit vele verhalen, alle met een eigen onderwerp. Bij Nathalie wordt de overgeschilderde raamvertelling letterlijk uitgebeeld, want altijd zie je binnen het tafereel wel een of ander venster, of een schilderij, dat uitzicht biedt op een andere wereld, die het vervolg is van de andere wereld die we al zagen. Altijd weer anders. En als het niet anders kan, dan verandert het schilderij ook deze verandering. Je kunt niet zeggen dat de schilderes om haar onderwerp heen draait, want juist dit erom heen draaien is haar onderwerp. Je zult niet weten wie ik ben, tenzij je goed kijkt,(dan kijk je dwars door mij heen) zeggen al haar schilderijen. Alleen in dit goed kijken bestaat het schilderij. Toen ik haar interviewde – 2004 – had ze besloten naar Marseille te gaan. Dat deed ze. Ze berichtte me dat ze voor en in een circus ging werken. Jaren daarna berichtte ze me dat ze Missy Messy was geworden, messenwerpster in een of ander Belgisch circus. Het viel haar op dat ik haar romantiseerde. Ik zei tegen haar dat haar vrachtwagencabine haar paradijs was, ‘het is jóuw paradijs’, repliceerde ze gevat. Raak!
Ze zegt dat mensen, zoals ik, die haar romantiseren, onderschatten dat overleven inderdaad een zaak van leven en dood is. En dat zij dít, uitgerekend dít, van meet af aan tot onderwerp van haar levenskunst maakte. Met andere woorden, zij ontwierp haar leven al toen het er nog niet was. Dat voert mij terug naar mijn metafoor van de beeldhouwer die uit de houtkrullen van het weggesneden beeld zijn waarachtige beeld samenstelt, aaneenplakt uit alles wat in het persoonlijke leven waardeloos of bijkomstig werd bevonden, maar achteraf toch waardevol materiaal voor een collage bleek te zijn. Nathalie noemt haar schilderijen geen schilderijen, maar schilderijobjecten: pictorial objects, zegt haar voortreffelijke (zeer professionele, klinische, chirurgische!) site. Een wezenlijk onderdeel van dit picturale object is de lijm, de plak. Konijnenlijm, dierlijke lijm. Het schilderijtje dat Nathalie vanuit haar circus in Marseille mij toestuurde, puilde uit van de konijnenlijm. Het plexiglas was er met grote kruiskopschroeven op geschroefd en het ophangsysteem was afkomstig uit een elektrazaak uit de jaren zeventig. De presentatie is de houding. Dat moge duidelijk zijn bij Nathalie. In de jaren vijftig van de vorige eeuw heette zoiets ‘materiegedicht’. Het ‘materiegedicht’ illustreert niet wat het beoogt, het is wat het beoogt.